Emancipatie, Schoolstrijd en Pacificatie

De Stille Omgang (Amsterdam) is een processie die in 1885 voor het eerst gehouden werd. Toen mocht een processie geen aanstoot geven, vandaar 'stil'. Processies lagen nog lang erg moeilijk!
Ga met de muis over de foto.

In de tweede helft van de 19e eeuw begonnen de verschillende bevolkingsgroepen zich duidelijk maatschappelijk te manifesteren. De liberalen waren al sinds het begin van de eeuw actief, maar nu kwamen daar de katholieken en de verschillende protestantse groeperingen bij. En met de toenemende industrialisatie en de groeiende arbeiderspopulaties ontstonden ook de sociale en communistische bewegingen.
Al deze groepen vormden eigen politieke partijen, die snel groeiden en zich in wisselende verbanden teweer stelden tegen de liberale regeringen. Zo eisten ze volledige gelijke behandeling van hun eigen scholen, maar hadden ook wensen op tal van andere maatschappelijke terreinen.

 

Verzuiling

Naast de liberalen ontstonden drie verschillende stromingen:

  • de meer orthodoxe protestanten met hun voorman Abraham Kuyper (de ARP, 1879)
  • de kleine katholieke burgerij, met 'hun' Herman Schaepman (RK Staatspartij, eerst in 1928)
  • de arbeidersklassen, met mensen als Ferdinand Domela Nieuwenhuis (Sociaal Democratische Bond, 1881) en Pieter Jelles Troelstra (SDAP, 1894).

Deze groeperingen hielden doorgaans afstand tot elkaar. Zij vestigden hun eigen maatschappelijke organisaties en bouwden die steeds verder uit: scholen, kerken, partijen, sportverenigingen, verzorgingshuizen. Zo leefden zij in toenemende mate langs elkaar heen. De Verzuiling was begonnen.

In deze periode strijden de confessionelen voor de volledige -financiële- gelijkberechtiging van hun scholen met de openbare: de Schoolstrijd.

De Wetten LO van 1878 en 1889

De nieuwe Lager Onderwijswet van 1878 stelde hogere eisen aan leerkrachten, gebouwen en materialen. Zo werden de salarissen verhoogd, maar de gemeenten dienden deze te betalen, waarbij zij wel (beperkte) compensatie kregen. Het bijzonder onderwijs kreeg nog steeds geen subsidie. En dat betekende dat dit onderwijs in een slechtere concurrentiepositie kwam te verkeren: voldoen aan hogere eisen, maar wel de hogere kosten zelf betalen. Maar de bijzondere scholen konden wel subsidie aan de gemeenten vragen, die in vele gevallen wel -beperkt- verleend werd.

De confessionelen hadden weinig op met de liberale regeringen. De discussies liepen hoog op en werden venijnig.
Zo begint in deze tijd de Schoolstrijd in alle hevigheid, waarbij katholieken en protestanten politiek samen optrokken tegen de regering ('Monsterverbond'). Het confessioneel onderwijs groeide door alles heen gewoon steeds verder. Ook groeiden de Congregaties van religieuzen die RK onderwijs verzorgden, in aantal en in omvang. Tegen het einde van de 19e eeuw beheersten de Congregaties zo goed als het hele katholieke lager onderwijs, van laag tot hoog.

  • Meer over de Wet van 1878
  • Wetswijziging van 1889
  • X-sluiten
Belangrijke punten uit de Wet van 1878:
  • De maximale groepsgrootte ('splitsingsgetal') werd verlaagd van 70 naar 40.
  • De salarissen bij het openbaar onderwijs werden verhoogd, waarbij minima werden vastgesteld. Bijzondere scholen moesten dit zelf regelen.
  • Er werden eisen gesteld aan de klasinrichting en aan de gebruikte materialen.
  • Er was nog geen leerplicht, maar vaak werd druk op minvermogende ouders uitgeoefend (bijvoorbeeld door hen uit te sluiten van de bedeling als hun kinderen niet naar school gingen).
  • De verplichte vakken waren: lezen, schrijven, rekenen, 'vormleer' (meetkunde), Nederlandse taal, vaderlandse geschiedenis, aardrijkskunde, kennis der natuur, zingen, nuttige handwerken voor meisjes. Facultatief waren: Frans, Duits, Engels, algemene geschiedenis, wiskunde, handtekenen, landbouwkunde, gymnastiek, fraaie handwerken voor meisjes.
  • Het kwekelingenstelsel verdween vanaf het jaar 1886.
Mackay MP
A. baron Mackay, minister-president 1888-1890.

Het kabinet Mackay zette de eerste stap naar gelijkberechtiging: de bijzondere scholen hadden aanspraak op een gelijkwaardige subsidiëring voor de onderwijsgevenden, maar niet voor de bouw- en materiaalkosten. Omdat de rijkssubsidie voor de salarissen die slechts voor één derde deel dekte, moesten de gemeenten het overige deel betalen. Vele gemeenten verstrekten vaak meer subsidie.

Nadat er zo voor de bijzondere opleidingen subsidie-mogelijkheden kwamen, begon het aantal normaalscholen terug te lopen en het aantal kweekscholen te groeien. Kweekscholen waren duurder, er werden meer lessen gegeven en er was meer aandacht voor praktische oefeningen.

Meer over de Onderwijswet 1878.

 

Onderwijzersopleiding

De Wet van 1878 stelde hogere eisen aan de onderwijzers en de opleiding. Daardoor verdween in de daaropvolgende jaren geleidelijk aan het kwekelingenstelsel waarbij de hoofdonderwijzer zijn 'hulpjes' zelf opleidde voor de examens. Er bleven wel opleidingsscholen die nauw verbonden waren met een Congregatie en een of meer lagere scholen, die men nog normaalscholen bleef noemen. De namen 'normaalschool' en 'kweekschool' werden door elkaar heen gebruikt. Kweekscholen stonden gemiddeld in hoger aanzien.

De Wet regelde de bevoegdheden tot het geven van lager onderwijs en het afleggen van examens.

Het kwam er op neer dat wie examen wilde doen, dat kenbaar moest maken bij de schoolopziener van 'zijn district'. Vervolgens deed hij examen tegenover een commissie. Art. 58 zegt onder meer: "...De examens, behalve die van onderwijzeressen, worden in het openbaar gehouden". Wie aan een bijzondere opleiding studeerde, moest dus ook langs deze, openbare, weg examen doen.

  • Over de salarissen
  • RK Opleidingen in Amsterdam
  • X-sluiten
Eli Heimans Onderwijzers verdienden niet zo erg veel, ook niet in een grote stad. In het Algemeen Handelsblad van 26 maart 1893 staat een ingezonden stuk met de kop: 'De positie van de openbare onderwijzers te Amsterdam'. Het stuk protesteert sterk tegen de slechte betalingen in het lager onderwijs. Een onderwijzer verdiende toen tussen de f 600 en f 700 per jaar. De auteur stelt dat dit veel te weinig is om een gezin van te kunnen onderhouden. Een boven-achterkamer in Amsterdam kostte toen al f 2,50 - 3,00 per week. Het was derhalve weinig aantrekkelijk om onderwijzer te worden.
Het stuk is ondertekend door "O.P.Recht". Hierachter school de -later bekend geworden- onderwijzer en schoolhoofd E. Heimans (links). Hij zou, tezamen met Jac. P. Thijsse, grondlegger worden van de natuurbescherming in Nederland.

Zie het betreffende artikel op de gedigitaliseerde krant van de Koninklijke Bibliotheek.
(Het verschijnen van deze pagina kan even duren!)

In Amsterdam werden in de tweede helft van de 19e eeuw op verschillende plaatsen normaallessen gegeven en werden er daarnaast kweekscholen opgericht.
1863-1926

De St. Vincentiusvereniging had een RK Kweekschool voor onderwijzers. Aanvankelijk ging het om normaallessen, op de eigen scholen gegeven en veelal voor de eigen kwekelingen. Later werden deze lessen op gegeven één (kweek)school onder andere aan de Stadhouderskade nr 60.

1893-1936

De Zusters Franciscanessen van Mariadal hadden een normaalschool, al snel omgezet in een kweekschool, voor meisjes, aan de Korte Prinsengracht: de St. Antoniakweekschool. De gevel is er nog steeds!

1893-1920

Aan de St Barbaraschool (Eikenplein) verzorgen de Franciscanessen van Rotterdam normaallessen voor meisjes.

1897-1984

De Zusters van De Voorzienigheid startten een kweekschool, voor meisjes. Deze was na 1936 nog de enige RK kweekschool in Amsterdam. In 1974 droegen de Zusters het bestuur over aan een leken-stichting.

1909-1984

De Zusters Franciscanessen van Dongen begonnen een Vormschool voor Bewaarschool-onderwijzeressen, later RK OK. In 1971 trokken zij zich terug en werd de school door leken overgenomen.

 

AntoniaKweekschool
Behalve de Antonia-kweekschool aan de Korte Prinsengracht hadden de Zusters Franciscanessen van Mariadal een MULO en een lagere school voor meisjes. Zij hadden ook een klooster van 1872-1953 aan de Haarlemmer Houttuinen.

Eind 19e, begin 20e eeuw ontstonden diverse RK opleidingen.

 

Latere wetswijzigingen

1901 - Het liberale kabinet-Pierson voert de leerplicht in voor kinderen van 6 tot 12 jaar. Dat was tegen de wil van de confessionelen, want die wilden geen staatsbemoeienis! Het aantal schoolgaande kinderen steeg daardoor sterk en er ontstond een grote behoefte aan vooral bijzondere scholen. Dat betekende tevens een sterke groei van de onderwijzersopleidingen, zeker ook aan katholieke zijde.

1917 - Het kabinet-Cort van der Linden voert een grondwetswijzing door waarbij het bijzonder onderwijs gelijkberechtigd wordt aan het openbaar.

'Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg van de regering.'
Het woord 'openbaar' is geschrapt. Het bijzonder lager onderwijs wordt derhalve naar dezelfde maatstaven als het openbaar onderwijs bekostigd.

Eindelijk is zo de gelijkstelling, de Pacificatie, gerealiseerd. De uitwerking hiervan gebeurt in de Lager Onderwijs Wet van minister De Visser in 1920.